In 1996 gingen een aantal T&B-ers op muzikale reis naar Hongarije. Djembéspeler Rik van Boeckel schreef een persoonlijk verslag.
Hallo Wien
Het publiek vormt zich, kinderen nemen hun positie in. Met vrolijke ogen kijken ze naar ons, het straatorkest uit Amsterdam. Naast mij collega-djembéspeler Herman, wij staan tussen alle blazers in: saxofoons, klarinetten, trompet, trombone, tuba, dwarsfluit. De volwassenen lijken even kind te worden. In Hernadvecse, in Povoa de Midoes, in Boedapest, in Amsterdam, in Wenen. Ik kijk naar de mensen en denk: wat een wereld van verschil. Geen zigeuner te zien, geen armoedige huizen of bleke kerktorens maar een modern Midden-Europees stadscentrum vol terrassen die uitzicht geven op de majestueuze Dom van Wenen. Mozart look-a-likes lopen rond om voorbijgangers binnen te lokken.
Voordat wij een noot hebben gespeeld, vormt zich al een grote kring om ons heen. In Hernadvecse was het al niet anders, maar daar bevonden we ons in de Derde Wereld van Oost-Europa. Nu zijn we terug in wat men de beschaafde wereld noemt. Inwoners van Wenen, toeristen uit Italië en Zuid-Korea luisteren vol aandacht naar ons. Videocamera’s en dure fotolenzen zijn gericht op het beeld van een groep vrolijke straatmuzikanten uit Nederland. In de stad van Mozart laten zij hun vrolijke Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse deuntjes weerklinken. Hun ogen vermoeid na een reis die hen van Amsterdam naar Boedapest bracht, naar zigeunerdorpen in noordoost-Hongarije, naar Wenen.
Ik spreek de mensen toe: ‘Hallo Wien. Wir sind Toeters und Bellen aus Amsterdam’. Mijn medemuzikanten lachen omdat ik me niet gerealiseerd heb dat ‘bellen’ in het Duits blaffen betekent. ‘Tuters und Klingen’ was beter geweest zoals we in Hongarije ‘Dudak es Csengok’ heetten. We hebben de T-shirts met die naam erop niet aan. Want dit is slechts een tussendoortje. Spelen op straat in Wenen is altijd aangenamer dan vier uur wachten op een station.
Op de heenreis hadden we op die manier de tijd gedood door te spelen aan de voorkant van het station van Boedapest. Voor Libische taxichauffeurs, een enkele Japanse toerist en een oude zigeunerviolist. En natuurlijk was het een goede oefening voor de optredens die ons wachtten in de Cseherat. In dat gebied hadden zich 100 jaar terug rondtrekkende zigeuners gevestigd die net als toen onder erbarmelijke omstandigheden leefden.
Herinnering aan Hernadvecse
Ik kijk weer richting publiek terwijl Jelle, saxofonist en muzikaal leider, het intro inzet van Ali aan de Donau, een compositie die in Amsterdam Ali aan de Amstel heet en in het dorpje Hernadvecse Ali aan de Hernad naar een riviertje in de buurt. Ergens in Servië begint zij als zijrivier van de Donau.
Hetzelfde intro zette Jelle enige dagen eerder in voor de kroeg van Hernadvecse, maar toen voor een honderdtal nieuwsgierige zigeuners. Ik kijk naar de netjes geklede kinderen tussen het Weense publiek en vergelijk ze onwillekeurig met de vaak in lompen gehulde zigeunerkinderen. Het Weense publiek blijft keurig op afstand terwijl de zigeuners steeds dichterbij kwamen. Ik zag een ouder echtpaar dat danste alsof salsamuziek nooit aan hun oren voorbij was gegaan. Kinderen smeekten om de Lambada. Helaas voor hen speelden we alleen eigen repertoire.
Toch hebben Herman en ik een keer op onze djembe’s het ritme van de Lambada nagespeeld. We zongen, niet ondersteund door blazers, violen of gitaren, de melodie van het lied. De kinderen zongen enthousiast mee. In onze voor hen totaal onbekende muziek herkenden zij iets. Zoals ik in de Hongaarse zigeunermuziek iets herkende van de manier waarop Spaanse flamencogitaristen zingen. Later speelden Herman en ik het nog ’n keer met Jelle en twee zigeunerjongen die op keyboard en gitaar speelden.
Afkeer
Jelle kijkt me aan. Het is het teken om het Afrikaanse ritme in te zetten dat ik heb geleerd van Ali N’Diaye Rose, mijn Senegaleze djembéleraar. We speelden het voor het eerst tijdens een Soiré Senegalais in de Amsterdamse Melkweg. Ik zie de verbaasde blikken in de Max weer voor me. De kritische reacties van het Amsterdamse publiek staan in schril contrast met de verbaasde reacties van de zigeuners. Ze zijn positief verrast. Een groep die 1800 km reist om gratis voor hen te spelen, dat is niet niks. Aan zoveel positieve aandacht is men hier niet gewend.
De afkeer van de Hongaren jegens de zigeuners is groot en die haat slaat bij de laatsten regelmatig om in zelfhaat. ‘Sommigen hebben al hun zelfrespect verloren’ hoor ik Paul van de Stichting Steunfonds Hongaarse Zigeuners nog zeggen. ‘Als je steeds vernederd wordt, ga je vanzelf denken dat je niks waard bent’. De oude communist die nu via deze stichting de zigeuners vooral moreel een hart onder de riem probeert te steken, sloeg de spijker op zijn kop. Vandaar de vervuilde mensen. De werkloosheid en de armoede maakten het er niet beter op. Geen douches, ook niet voor ons. Slechts een bakje water zodat we onze tanden konden poetsen.
De zigeunerfamilies waar we waren ondergebracht, hadden het iets beter. Geen huis dat van ellende uit elkaar viel. Maar zij hadden van de stichting geld gekregen om hun huis op te knappen. De zwarte weduwe en haar zoon Istvan hadden ook bedden gekregen. Zodat wij goed zouden slapen. En zij ook, als wij weer weg zouden zijn.
Hallo Polizei, hallo boze burgemeester
Ik kijk naar de Dom van Wenen en zie tegelijk de kerktoren van Hernadvecse voor me. Onderwijl stroomt steeds meer publiek toe. Ali aan de Donau galmt over het plein. Geen zigeunerin die ons van de instrumenten wegtrekt om te dansen. Het Weense publiek danst niet. Het kijkt en luistert. Zoals men dat gewend is. In concertzalen en operagebouwen wordt met bewondering gekeken en geluisterd. Maar een concert op straat is hier niet de gewoonte. Het mag ook niet, blijkt later. Midden in een volgend nummer maakt de politie een einde aan ons optreden. We hebben een vergunning nodig. En trommels worden al helemaal niet getolereerd. Zal Amsterdam net zo worden als Wenen ? We zijn al eens weggestuurd uit het Vondelpark. ‘Hallo Polizei’ wil ik nog roepen maar het gejoel waar het publiek de twee dienders op trakteerde vind ik wel voldoende.
In de Cseherat werden we eveneens weggestuurd door een boze Hongaarse burgemeester. De dag na onze aankomst gingen we gezeten in de achterbak van een kleine vrachtwagen een tiental zigeunerdorpen langs. Al rijdend en hobbelend oefenden we boven op elkaar gepropt de zigeunerhymne of zongen we de Lambada op het schuddende ritme van kleine percussie-eitjes of kletterende lepels, bespeeld door vier stevige zigeunerslagwerkers die ons tijdens onze tocht begeleidden.
In het dorpje Csenyéte wachtten de zigeuners op de uitbetaling van hun uitkering, hun enige bron van inkomsten. ‘Wellicht kan jullie optreden het wachten enigszins veraangenamen’ merkte Paul niet ten onrechte op. De burgemeester verstoorde met zijn boosheid het gezamenlijk plezier. Zijn gezicht werd met elke woord dat hij uitschreeuwde roder en roder. Wij ondermijnden zijn gezag. Met overslaande stem riep hij iets als ‘Cirkoes’ en dat was niet echt positief bedoeld.
Eerst brood en werk, en dan pas spelen’, schijnt hij te hebben geroepen. ‘De heuvel over’. Paul riep tamelijk verontwaardigd naar hem: ‘Voor brood en werk zorg je ook al niet’. De zigeuners wilden ons echter graag horen. Sommigen gingen er speciaal voor zitten Helaas voor hen waren we gedwongen al musicerend het dorp uit te wandelen. Achter ons hoorden we het opstandig gejoel van de zigeuners. Vanaf de heuvel zag het dorp er zo lieflijk uit. Het zou Oostenrijk kunnen zijn.
Even had ik het gevoel dat dit tafereel onderdeel was van een film, van een filmisch drama. Ik vond het jammer dat er een geen cameraploeg van de VPRO aanwezig was. Of van de Hongaarse TV. De laatsten waren wel aanwezig tijdens ons aankomstoptreden dat plaatsvond na een treinreis van 24 uur. Zoals de BRT-radio present was bij de muzikale inhuldiging van het opgeknapte dak van het huis van een diep ontroerd ouder zigeunerechtpaar.
Waar het asfalt ophoudt wonen de zigeuners
Al spelende werden we zo geconfronteerd met armoede en verval. Totaal vervuilde mensen – zowel ouderen als kinderen – kwamen ons tegemoet. Ik realiseerde me dat onze vrolijke deuntjes nogal contrasteerden met de mensonterende omstandigheden waaronder deze zigeuners moeten leven. Met het vrachtautootje reden we regelmatig de zanderige straten van zigeunerwijken van dorpen of stadjes op. Namen als Encs, Novojidrazy, Szemese, Hernadpetri of Vizsoj schoten voorbij. Soms reed het vrachtautootje met ons achterin te snel over de hobbelige heuvels en dreigde hij om te vallen. Herman en ik keken elkaar dan even aan en vervolgens riep een van ons in ons beste Duits ‘langzaam’.
Met veel toeters en bellen gingen we zo heuvel op, heuvel af, dorpje in, dorpje uit. Soms stapten we uit als de weg te heuvelachtig en hobbelig werd. Ik zag ons al kapseizen en met gekneusde ribben thuiskomen. De zigeuners zagen onze naam in de taal der Magyaren: Dudak es Csengok. Overal weerklonk het ‘kezunem’, klapten ritmisch de handen. Echo’s van vrolijke noten galmden de dalen in. Ik keek naar de huizen van Csenyéte. Langzaam verdwenen ze achter glooiende heuvels. Zo ongerept en onbedorven zag dit landschap eruit. Daar tussen die heuvels wonen echter mensen die niet als mensen worden beschouwd.
‘Waar het asfalt ophoudt wonen de zigeuners’ merkte Paul ’n keer op. Voorbij dat asfalt danste de in lompen gehulde herder op onze muziek. Zijn zweep hield hij steeds bij zich. Soms zwaaide hij er wild mee in het rond. De zwarte weduwe en haar familie woonden echter wel aan het asfalt. Herman en ik woonden tijdelijk bij haar in. We moesten ons het ongemak van een stinkende poepdoos en een simpele wasbak laten welgevallen maar erg vonden we dat niet. Na twee dagen niet douchen voelden we ons iets meer één met de zigeuners.
In het huis van de zwarte weduwe en haar zoon Istvan wemelde het van de religieuze afbeeldingen. Jezus was alom aanwezig. Praten erover ging niet. Ons Hongaars ging niet verder dan dankjewel: ‘kezunem’. Mimisch gaven Herman en ik aan dat we vroeg op wilden staan. In bed dacht ik aan de woorden van Paul toen we weggingen uit Csenyéte: ‘Als het hier oorlog wordt, dan is het tussen de zigeuners onderling’.
Het festival van Hernadvecse
Een dag na de tocht door de dorpen speelden we op het zigeunerfestival van Hernadvecse. Samen met zigeunermusici uit de regio vertolkten we een zigeunerhymne. Die combinatie was goed bedoeld maar enigszins geforceerd. Er was niet samen geoefend. Dat betekende goed luisteren en enigszins improviseren. We speelden aan het begin van het festival. Na ons volgden groepen uit Hongarije, Slowakije en de Oekraïne. Wat we zagen en hoorden waren groepen die qua muziek weinig variatie toonden. Er was niet echt een groep die er bovenuit sprong. Wel hoorde ik een aantal hele goede violisten. Maar de dronken contrabassist met zijn van drank doortrokken Adamo-gezicht c.q. pokerface oogde eerder komisch. Samen met de violisten vormde hij een mooi plaatje, een bijzonder tafereel.
Op het podium zaten de jeugdige musici dicht op elkaar. In hun dagelijkse kledij. Geen folkloristische taferelen. Het zag er knus uit net als bij de overige zigeuners. In het publiek, wilde ik schrijven, maar de enige niet-zigeuners in het publiek waren wij en de mensen van de Stichting Hongaarse Zigeuners.
Er werd vrolijk gedanst, ook door de kleintjes. Heel puur zoals ik het in Afrika heb gezien. Met de handen op de knieën en voeten tikkend. Zo’n tenger klein omaatje zonder tanden danste even lenig als haar 12-jarige kleinzoon. Donkerharig met diepbruine ogen en een donkere teint zoals Hindoestaanse Surinamers in Nederland.
De oorsprong van de zigeuners ligt ergens in het huidige India. Vanuit een ooghoek zag ik een donkerblonde zigeunermoeder met haar kroost. Als je alleen haar achterhoofd zou zien, zou ze net zo goed een Nederlandse kunnen zijn net als haar blonde dochtertje.
Zigeuners nemen mensen die uit de gewone maatschappij worden verstoten gewoon in hun gemeenschap op. Aangezien er in Hongarije heel wat blonde types rondlopen heeft het Hongaars-Oostenrijks bloed zich tevens met dat van de zigeuners vermengd. Het deed me terugdenken aan het moment dat ik Herman vlakbij het podium zag dansen, omringd en ingesloten door zes al oudere zigeunervrouwen. Na het dansen probeerden ze Herman te koppelen aan een lelijke vrouw van middelbare leeftijd. Verlegen lachend liep hij weg. Wij letten even later eerder op een aantal mooie jonge zigeunerinnen, de een blond, de ander met zwart haar.
Wanneer wij speelden, werd er gedanst. Het samenspelen met de zigeuners had iets merkwaardigs. Het was een vreemde combinatie: Westerse blaasinstrumenten en West-Afrikaanse djembé’s met Hongaarse violen, gitaren en zigeunerslagwerk, bestaande uit lepels en gekleurde melkkannen.
In de muziek is echter veel mogelijk. Goed luisterend kunnen wij de zigeunermelodieën en ritmes redelijk meespelen. Muziek verenigt. Al is het alleen maar om de zigeuners en onszelf te laten horen dat zoiets kan. Dat het ons muzikale spectrum verbreedt en hun isolement kortstondig verbreekt. Na ons vertrek zal de situatie echter niet veranderen. Die illusie hoeven we niet te koesteren. Het enige dat we kunnen doen is helpen. Veranderen kunnen we hun situatie niet. Een vrolijke noot kan een steentje bijdragen aan een positievere kijk van deze zigeuners op hun toekomst. Al is dat wellicht de hoopvolle visie van een naïeve idealist.
Na ons laatste optreden bij de brug aan de ingang van het festivalterrein dacht ik even terug aan de man die mijn djembé wilde kopen. ‘Niet te koop’ was mijn antwoord. En aan de kinderen die niet van de trommels konden afblijven en een vrolijke noot mochten blazen op tuba en trompet. Kleine Eva zat naast ons in haar mooie jurkje dat nogal vrolijk afstak tegen de lompen van andere kinderen. Een lachende getatoeëerde jongen met een kaal hoofd stond iets verderop te kijken naar het werk van een smid. Een skinheadzigeuner ?
Verguisd
Van discriminatie merkten we weinig omdat we tussen de zigeuners verkeerden. Behalve misschien in het aanhouden van de vrachtauto door de politie. Maar dat kon ook aan de oude volgepropte wagen liggen. De discriminatie voelde je eerder indirect. Soms dacht ik aan de blik in hun ogen te zien dat ze zich niet gewaardeerd voelen door hun Hongaarse medeburgers.
Wij zijn daarvan op de hoogte omdat we erover gelezen hebben. En het is natuurlijk algemeen bekend dat zigeuners met de nek worden aangekeken vanwege hun nomadische bestaan. Maar in Hongarije trekken ze al ruim een eeuw helemaal niet rond. Eens verguisd lijkt zo altijd verguisd.
Er zijn zigeuners die er in de eigen gemeenschap uit liggen. Die zijn zo diep gezonken dat zigeuners die het beter hebben niet met hen om willen gaan. Dat was bv. het geval met het oudere echtpaar bij wie het dak was gerepareerd. Door hen daarin financieel te ondersteunen probeerde de Stichting Hongaarse Zigeuners hen ook moreel een hart onder de riem te steken. De oude zigeuner met het nieuwe dak stak ’s avonds in de kroeg dankbaar zijn hand uit. Het dreigde iets te klef te worden toen hij ons probeerde te zoenen.
Terug naar Wenen en wals
In Wenen vraagt niemand om de Lambada. Een jonge Zuid-Koreaanse toerist is geïnteresseerd in het geluid van mijn djembé. Een kleine Italiaanse macho wil het ook even proberen net als de in lederhosen gestoken Munchi. Met zijn fiets reed hij dwars door de naar de politie joelende menigte heen. Een klein mannetje dat zegt gitaar en slagwerk te spelen. Een komisch type met zijn herderspetje op. Hij heeft echter niets van de wilde zigeuner die met omgekeerde handen op Herman’s djembé speelde in Hernadvecse. Hij weet een plek aan de Donau waar we kunnen spelen.
Ik kijk naar de omstanders die discussiëren met de politie. Tien minuten later is iedereen verdwenen inclusief Munchi. In de trein Wenen-Amsterdam luister ik naar de opnames die zijn gemaakt met een professionele walkman. We klinken soms als een swingend primitief orkest uit een Afrikaans dorp. Muziek opgenomen in een houten schuur met eenvoudige apparatuur. Etnische muziek in een vreemde omgeving.
Ik herinner me de laatste momenten van het festival. Ik zie de violisten voor me die samen met de contrabassist met het Adamo-gezicht zigeunerwalsen speelden. Samen met zigeuners en zigeunerinnen dansten wij een ongepolijste wals. Ooit hadden wij een wals op het repertoire staan, de African Waltz, en nummer van Cannonball Adderley, zo’n oude Amerikaanse jazzgigant. Voor de zigeuners en het Weense publiek hebben we het niet gespeeld. De Weense wals lieten we aan de violisten en de contrabassist. Die gaven er een onstuimig en hartstochtelijk karakter aan.
Terug in Nederland zie ik een film over de muziek van zigeuners op de televisie. Een muzikale reis langs de vele landen waar ze hun tenten en woonwagens hebben neergezet. India, Turkije, Egypte, Roemenië, Hongarije, Slowakije, Frankrijk en Spanje. Een beeld uit het Hongaarse deel van deze film blijft me bij. Een meisje in de trein zingt een lied. Ik herken de melodie meteen. Het is de hymne die wij samen met de zigeuners hebben gespeeld. Door de ondertiteling begrijp ik pas wat de tekst betekent: ‘Wij zijn vervloekt, wij zwerven rond en niemand wil ons hebben.’
Rik van Boeckel 1996